Nieuwe Nederlandse Grondwet

16 Oct 2008

De hoofdstukken
  1. Onze Grondwet
  2. Onze grondbeginselen
  3. Onze grondrechten
  4. Onze grondplichten
  5. Onze hoofdbepalingen van de Nederlandse Staatsinrichting
  6. Onze gemeenschappelijke uitgangspunten op de belangrijke aandachtsvelden in onze samenleving

I. Onze Grondwet

  1. Nederland beschikt over een Grondwet.
  2. Onze Grondwet is een basisdocument. Zij verankert onze democratische rechtsstaat. Zij is een bron van onze normativiteit en onze identiteit.
  3. Onze Grondwet geeft – naast de bepalingen over de Grondwet zelf – allereerst aan welke de grondbeginselen, de grondrechten en de grondplichten van de Nederlanders zijn. Vervolgens bevat zij de hoofdbepalingen over de Nederlandse Staatsinrichting. Ten slotte beschrijft zij onze gemeenschappelijke uitgangspunten op de belangrijke aandachtsvelden in de Nederlandse samenleving.
  4. Onze Grondwet is in begrijpelijke taal geschreven, geniet via het onderwijs algemene bekendheid en wordt algemeen gedragen.
  5. Onze Grondwet – en dat geldt ook de algemene herzieningen ervan – wordt met de grootst mogelijk inspraak samengesteld en via een referendum vastgesteld en aangenomen.
  6. Beperkte wijzigingen in onze Grondwet worden met een zwaardere stemprocedure dan de normale door de wetgevende macht aangebracht.
  7. Voor de rechterlijke macht is de Grondwet een toetssteen.
.

II. Onze grondbeginselen

Nederland is het rivierenland aan de Noordzee, dat zich vanuit de Bourgondische Nederlanden (1384-1482) heeft ontwikkeld tot de huidige Staat der Nederlanden met zijn twaalf provincies. Wij Nederlanders, die thans dit land bewonen en bewerken, leven vanuit de volgende gemeenschappelijk gedeelde basiswaarden:
1. Erkenning van de inherente waardigheid van alle leden van de mensengemeenschap
2.Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap
Uw reactie Toelichting en Bibliografische notitie
.

III. Onze grondrechten

Wij, Nederlanders, hebben onze grondrechten in de vorm van de volgende vrijheden en rechten. Deze zijn:
  1. de vrijheid van meningsuiting;
  2. de vrijheid van vereniging c.q. de vrijheid van kerkvorming;
  3. de vrijheid van vergaderen;
  4. de vrijheid van informatieverstrekking en informatievergaring;
  5. de vrijheid van bewegen;
  6. het recht op lichamelijke integriteit;
  7. het recht op geestelijke integriteit;
  8. het recht op eigen seksuele geaardheid;
  9. het recht op zorg;
  10. het recht op liefde;
  11. het recht op bescherming;
  12. het recht op veiligheid c.q. beveiliging;
  13. het recht op privacy;
  14. het recht op arbeid;
  15. het recht op vrije tijd;
  16. het recht op onderwijs;
  17. het recht op zelfontplooiing;
  18. het recht op wonen;
  19. het recht op inkomen;
  20. het recht op het Nederlandse paspoort;
  21. het recht op informatie;
  22. het recht op eerlijke rechtspraak;
  23. het recht op rechtsbijstand;
  24. het recht om te stemmen;
  25. het recht om gekozen te worden;
  26. het recht op schoon water
  27. het recht op een schoon milieu;
  28. het recht op energie
  29. het recht op vervoersmogelijkheden;
  30. het recht op euthanasie.

IV. Onze grondplichten

Wij, Nederlanders, hebben onze grondplichten. Deze zijn:
  1. de plicht om lichamelijk en geestelijk zo gezond mogelijk te leven;
  2. de plicht om de kinderen lichamelijk en geestelijk te verzorgen en hen op te voeden;
  3. de plicht tot scholing om zo goed mogelijk aan het arbeidsproces deel te kunnen nemen;
  4. de plicht om zoveel mogelijk in het eigen onderhoud te voorzien;
  5. de plicht tot het verlenen van zorg waar dat nodig is;
  6. de plicht tot matigheid, gelet op de beperkte grondstoffen;
  7. de plicht om het milieu zo weinig mogelijk te vervuilen;
  8. de plicht om flora en fauna met respect tegemoet te treden;
  9. de plicht tot geboorteregeling, gelet op eventuele overbevolking;
  10. de plicht tot monogamie;
  11. de plicht om te zorgen voor een adequaat politiek bestel;
  12. de plicht om ervoor te zorgen dat er voldoende gemeenschapsvoorzieningen zijn, zoals scholen, ziekenhuizen, wegen, waterwerken;
  13. de plicht om ervoor te zorgen dat een en ander betaald kan worden (belastingplicht);
  14. de plicht om waar nodig Nederland te helpen verdedigen tegen aanvallen van binnenuit en van buitenaf.

V. Onze hoofdbepalingen van de Nederlandse Staatsinrichting

Inhoud
  1. Ons grondgebied
  2. Ons staatsburgerschap
  3. Onze vertegenwoordigende democratie
  4. Onze machtsverdeling
  5. Onze staatssymbolen.
.

1. Ons grondgebied

  1. Nederland bestaat – naast het Nederlandse Continentaal Plat en buiten beschouwing gelaten de gebieden in het Caraïbisch gebied, waar Nederland koninkrijksrelaties mee onderhoudt – uit de gezamenlijke gebieden van de twaalf provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijsssel, Flevoland, Gelderland, Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. Dit totale gebied is historisch tot stand gekomen.
.

2. Ons staatsburgerschap

  1. Oorspronkelijke bewoners van Nederland zijn Nederlander, hebben de Nederlandse nationaliteit en zijn Nederlands staatsburger.
  2. Kinderen van Nederlanders krijgen de Nederlandse nationaliteit.
  3. Nederlanders kunnen hun Nederlandse nationaliteit opgeven en voor een andere nationaliteit kiezen.
  4. Nederlanders kunnen naast hun Nederlandse nationaliteit ook een andere nationaliteit bezitten.
  5. Buitenlanders kunnen de Nederlandse nationaliteit verkrijgen.
.

3. Onze vertegenwoordigende democratie

  1. De eindverantwoordelijkheid voor het reilen en zeilen van ons land ligt bij de gezamenlijke Nederlanders. Zij vormen het hoofd van de natie.
  2. De stemgerechtigde Nederlanders kiezen periodiek hun vertegenwoordigers op plaatselijk, regionaal en landelijk niveau.
  3. De stemgerechtigde Nederlanders kiezen periodiek op landelijk niveau de minister-president, die de ministersploeg samenstelt en die daar het hoofd van is.
  4. De stemgerechtigde Nederlanders kiezen periodiek niet de president. Het presidentschap wordt bij erfopvolging uitgeoefend door de koning.
.

4. Onze machtsverdeling

  1. De wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht zijn in de lijn van de ‘trias politica’ van Charles Montesquieu (1689-1755) zo goed mogelijk gescheiden.
  2. De rechtspraak is onafhankelijk.
  3. Het principe van ‘checks and balances’ en ‘countervailing powers’ wordt met het oog op de het gewenste machtsevenwicht zo veel mogelijk gevolgd.
.

5. Onze staatssymbolen

Nederland heeft de volgende staatssymbolen:
  1. Het koningshuis (het huis van Oranje)
  2. De hoofdstad (Amsterdam)
  3. De vlag (roodwitblauw)
  4. De wimpel (oranje)
  5. Het volkslied (het Wilhelmus)
  6. Het devies (Je maintiendrai)
  7. Het rijkswapen (schild met leeuwen)
  8. Het monument (nationaal monument op de Dam in Amsterdam)
  9. De herdenkingsdagen (4 mei dodenherdenking; 5 mei bevrijdingsdag; 15 augustus einde Tweede Wereldoorlog; 15 december Koninkrijksdag; (wisselend) de verjaardag van de koning/koningin).
.

VI. Onze gemeenschappelijke uitgangspunten op de belangrijke aandachtsvelden in onze samenleving

1. Verzorgingsstaat

  1. In lijn met de basiswaarde Zorgzaamheid is Nederland een verzorgingsstaat.
  2. Op de onderscheiden aandachtsgebieden wordt zorg besteed door de overheden, de publieke en particuliere instanties en door de burgers. Hierbij dragen de burgers de eindverantwoordelijkheid.
  3. Op de onderscheiden aandachtsvelden worden in de Grondwet de gemeenschappelijke uitgangspunten geformuleerd.
  4. Op de onderscheiden aandachtsvelden doen jonge en oude mensen, mannen en vrouwen, waar nodig en waar mogelijk vrijwilligerswerk.

2. Onderwijs

  1. Onderwijs, van groot individueel, cultureel en maatschappelijk belang, geniet voortdurend de aandacht van de Regering.
  2. Het geven van onderwijs is vrij, maar aan regels gebonden.
  3. De Regering zorgt ervoor dat er voldoende scholen en voldoende leerkrachten zijn voor het primaire onderwijs, het secundaire onderwijs en het tertiaire onderwijs.
  4. Waar nodig wordt het geven van onderwijs met gemeenschapsmiddelen bekostigd.
  5. Waar nodig wordt het volgen van onderwijs verplicht gesteld.
  6. De Nederlandse kinderen, c.q. de in Nederland verblijvende kinderen, zijn verplicht het primaire onderwijs te volgen en de ouders c.q. verzorgers zijn verplicht hun kinderen naar dat onderwijs te sturen.
  7. Het volgen van het primaire onderwijs is gratis.
  8. Het met gemeenschapsmiddelen gefinancierde onderwijs is verweven met opvoeding c.q. vorming. Daarbij is indoctrinatie van de leerlingen uitgesloten.
  9. Het leidende beginsel van het met gemeenschapsmiddelen gefinancierde onderwijs is liefde voor de leerlingen, onder “erkenning van de inherente waardigheid en van de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van mensengemeenschap”.
  10. Het leidende doel van het met gemeenschapsmiddelen gefinancierde onderwijs is – naast bekwaamheidsontwikkeling – veelzijdige vorming, waaronder persoonlijke oordeelvorming, burgerschapsvorming en eerbied voor de natuur.
.

3. Religie en Wereldbeschouwing

  1. Allen die zich in Nederland bevinden, zijn vrij om in een transcendent wezen te geloven of niet te geloven. Zij worden geacht elkaar vrij te laten in hun religieuze opvattingen en deze te respecteren.
  2. Nederland bekent zich niet tot een bepaald religieus geloof.
  3. Nederland erkent wereldbeschouwelijk de universele waarden, die worden genoemd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) en waarvan als eerste wordt genoemd “de inherente waardigheid van alle leden van de mensengemeenschap”.
.

4. Wijsbegeerte en Wijsgerige Vorming

  1. In Nederland met zijn langdurige wijsgerige traditie is er ruimte voor de beoefening van de wijsbegeerte.
  2. Omdat Nederlanders – jong en oud – moeten leren kritisch hun eigen ideeën te ontwikkelen, dienen zij, met name op scholen, wijsgerig gevormd te worden.

5. Wetenschap en Technologie

  1. Nederland draagt zorg voor het behoud, de ontwikkeling, de verbreding en de verdieping van de wetenschap en de technologie.
  2. Nederland draagt eveneens zorg voor de vergaande invloed van de wetenschap en de technologie op de omgeving, in casu de mens, de samenleving en de natuur.
  3. Nederland ziet er op toe dat de objectiverende instelling van de wetenschap en de technologie niet overheersend is, maar dat er voldoende ruimte blijft voor intersubjectieve relaties, die gekenmerkt worden door eerbied en afwezigheid van overheersing.
  4. Nederland respecteert de academische vrijheid die noodzakelijk is voor de beoefening van de wetenschap en de technologie.
  5. Nederland stimuleert de internationale contacten, die eigen zijn aan de beoefening van de wetenschap en de technologie

6. Kunst / Cultuur

  1. Nederland draagt zorg voor de mogelijkheid van kunstbeoefening in haar vele verschijningsvormen.
  2. Nederland respecteert de vrijheid van de scheppende kunstenaars.
  3. Nederland koestert zijn eigen cultuur en biedt ruimte voor de eigen cultuur van allen die zich in Nederland bevinden of zich hier gaan vestigen.

7. Sportbeoefening

  1. Nederland erkent de waarden van de actieve sportbeoefening, zowel van de breedtesport als van de topsport.
  2. Nederland erkent het nut van de passieve sportbeoefening in het kader van de vrijetijdsbesteding.
  3. Aan alle Nederlanders – jong en oud, man en vrouw, gehandicapt en niet gehandicapt – wordt zoveel mogelijk de gelegenheid geboden in enigerlei vorm actief aan sport te doen.
  4. Aan de negatieve kanten van zowel de actieve als de passieve sportbeoefening – verdwazing, vercommercialisering, gezondheidsbedreiging (doping), hooliganisme, alcoholmisbruik – wordt zoveel mogelijk het hoofd geboden.l

8. Opvoeding

  1. Het opvoeden van de kinderen in Nederland is geboden.
  2. Het opvoeden geschiedt allereerst thuis en vervolgens op school in het kader van de pedagogische opdracht van het onderwijs.
  3. Nederland zorgt voor professionele hulp bij het opvoeden thuis (consultatiebureaus).
  4. De opvoedingsidealen betreffen met name de zes basiswaarden van de Nederlanders, verwoord in de Nieuwe Nederlandse Grondwet.

9. Gezondheidszorg

  1. Nederland doet het mogelijke dat Nederlanders en allen die zich in Nederland bevinden zo gezond mogelijk kunnen leven, geestelijk en lichamelijk.
  2. Nederland treft voorzieningen voor geneeskundige verzorging – geestelijk en lichamelijk – voor alle Nederlanders en allen die zich in Nederland bevinden, die deze geneeskundige verzorging behoeven.
  3. In Nederland heeft de aanwezigheid van de basisgezondheidszorg in armere landen voorrang boven die van de luxe gezondheidszorg in eigen land.
  4. Nederlanders en allen die zich in Nederland bevinden worden geacht bij te dragen aan zo gezond mogelijke leefomstandigheden.
  5. De Nederlanders en allen die zich in Nederland bevinden worden geacht – geestelijk en lichamelijk – zo gezond mogelijk te leven.

10. Genotmiddelen / Alcohol / Drugs / Tabak

  1. Nederlanders – allen die zich in Nederland bevinden – zijn vrij in het verantwoord gebruik maken van genotmiddelen.
  2. De zorg bij het gebruik van genotmiddelen ligt in de sfeer van de gezondheidszorg.
  3. Vanwege kwalijke gevolgen van het gebruik van genotmiddelen – met name van alcohol, drugs en tabak – wordt dit gebruik, waar nodig, aan banden gelegd, ontmoedigd of verboden.

11. Rechtspraak

  1. De rechtspraak geschiedt in het kader van de Nederlandse Grondbeginselen, zoals omschreven in de Nederlandse Grondwet.
  2. Rechters doen hun werk onafhankelijk van ideële en materiële belangengroeperingen.
  3. De rechterlijke macht bewaakt de eerbiediging van de grondrechten en de grondplichten, zoals verwoord in de Nederlandse Grondwet.
  4. De rechtspraak is toegankelijk voor iedere Nederlander.
  5. Iedere Nederlander heeft het recht van rechtsbijstand.
  6. De rechterlijke macht kan oordelen over het werk van de wetgevende macht.

12. Levensbeëindiging

  1. Ieder mensenleven is heilig.
  2. Elk tegen iemands wil opzettelijk doden is moord.
  3. Opzettelijk doden uit zelfverdediging en landsverdediging is uit den boze.
  4. Doodstraf is uit den boze.
  5. Zelfdoding is ieders recht.
  6. Hulp bij zelfdoding is geoorloofd.
  7. Euthanasie is geoorloofd.
  8. Abortus in bepaalde gevallen is geoorloofd.
  9. Doden van wilsonbekwamen in bepaalde gevallen is geoorloofd.

13. Huwelijk en Gezin

  1. Twee volwassen personen, al dan niet van het zelfde geslacht, kunnen wettelijk een burgerlijk huwelijk sluiten en een gezin stichten.
  2. Geen burgerlijk huwelijk wordt gesloten zonder de vrije en volledige toestemming van de beide huwelijkspartners.
  3. Binnen het huwelijk dient er sprake te zijn van gelijkwaardigheid van de beide huwelijkspartners.
  4. Binnen het huwelijk bestaat er voor de huwelijkspartners de verplichting om de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden. Bij de beëindiging van het huwelijk blijft deze verplichting bestaan.
  5. Binnen het huwelijk dienen de huwelijkspartners te streven naar een sfeer van geluk, liefde en begrip.
  6. Bij verzorgings- en opvoedingsproblemen ontvangen de huwelijkspartners hulp vanuit de samenleving en de Staat.
  7. Minderjarige kinderen, die binnen en buiten gezinsverband onvoldoende verzorging en opvoeding krijgen, krijgen bijstand vanuit de samenleving en de Staat.

14. Milieu / Flora en Fauna

  1. Nederlanders dragen er zorg voor dat Nederland niet overbevolkt raakt. Bij de gezinsplanning en bij de immigratie houden zij hier rekening mee.
  2. Nederlanders dragen er zorg voor dat de vervuiling van lucht, water en bodem binnen de perken blijft.
  3. Nederlanders erkennen dierenrechten. Dieren worden niet gereduceerd tot gebruiksvoorwerpen. Dierenmishandeling is uit den boze.
  4. Nederlanders koesteren de flora. Overwoekering ervan door steden- en wegenbouw wordt tegengegaan.

15. Energievoorziening

  1. Nederland gaat voor duurzame, groene energie.
  2. Van fossiele brandstoffen wordt zo weinig mogelijk gebruik gemaakt.
  3. Energiewinning door menselijke lichaamskracht wordt bevorderd.
  4. Nederland betracht de uiterste terughoudendheid tegenover kernenergie.

16. Waterstaat / Verkeer

  1. Nederland besteedt blijvende zorg aan de beheersing van het omringende water vanuit de Noordzee, de grote rivieren en de hemel.
  2. Nederland zorgt voor voldoende drinkwater.
  3. Nederland zorgt voor een passend wegennet op het land, op het water en in de lucht.
  4. Nederland zorgt voor de grootst mogelijke veiligheid op de wegen.
  5. Nederland bestrijdt de vervuiling, de stank- en de geluidsoverlast op de wegen, veroorzaakt door het verkeer.
  6. Nederland waakt ertegen dat het land overwoekerd wordt door het spoorwegennet en het autowegennet ten koste van de natuur.
  7. Nederland streeft ernaar dat de gebruikmaking van het openbaar vervoer bekostigd wordt vanuit de algemene middelen.

17. Volkshuisvesting / Ruimtelijke ordening

  1. Nederland draagt er zorg voor dat alle Nederlanders op gepaste wijze gehuisvest kunnen zijn.
  2. Nederlanders die zich financieel geen huisvesting kunnen veroorloven, ontvangen van staatswege bijstand, opdat zij kunnen voorzien in hun onderkomen.
  3. Het voldoen aan de woningbehoefte in Nederland geschiedt zodanig, dat er voldoende platteland (groen) overblijft.
  4. Verstedelijking, c.q. aanleg van industrieterreinen, ligt aan banden.

18. Informatie / Communicatie

  1. Iedereen die zich in Nederland bevindt heeft het recht om – zonder inmenging van enig openbaar gezag – vrijelijk zijn of haar mening te uiten, inlichtingen en denkbeelden te ontvangen, te vergaren of te verstrekken.
  2. In Nederland is iedereen is vrij om te vergaderen en te betogen.
  3. In Nederland is er vrijheid van drukpers.
  4. In Nederland is er van staatswege geen voorafgaand toezicht op radio- en televisieuitzendingen en op de informatievoorziening via internet.
  5. In Nederland wordt de pluriformiteit van de media geëerbiedigd.
  6. In Nederland kunnen kinderen vrijelijk hun mening uiten.
  7. In Nederland hebben kinderen de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te vergaren, te ontvangen en door te geven, ongeacht de landsgrenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar hun keuze.
  8. In Nederland wordt de vervaardiging en verspreiding van kinderboeken en ander informatiemateriaal aangemoedigd.
  9. In Nederland moet iedereen bij informatie en communicatie voldoen aan de gerechtvaardigde eisen van de moraliteit, de openbare orde en het algemeen welzijn in een democratische gemeenschap.
  10. In Nederland is alle oorlogspropaganda verboden.
  11. In Nederland is het propageren van op nationale afkomst, ras of godsdienst gebaseerde haatgevoelens, die aanzetten tot discriminatie, vijandigheid of geweld, verboden.
  12. Nederland is alert op informatie en communicatie, die gericht zijn op de ondermijning van de democratie.
  13. Nederland is alert op de mogelijkheid van manipulerende, in wezen niet objectieve informatievoorziening (hersenspoeling).
  14. In Nederland wordt gewaakt tegen monopolisering bij de informatievoorziening.
  15. In Nederland is er wettelijke bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.
  16. In Nederland is het brief-, telefoon- en telegraafgeheim is onschendbaar.
  17. In Nederland mag geen enkel kind onderworpen worden aan willekeurige of onrechtmatige inmenging in zijn of haar correspondentie.
  18. In Nederland zijn er wettelijke regels voor informatieverstrekking aan personen jonger dan zestien jaar met het oog op de bescherming van het kind tegen informatie en materiaal die schadelijk zijn voor zijn of haar welzijn.

19. Defensie / Oorlog / Vrede

  1. De houding van Nederland tot de andere landen in conflictsituaties wordt bepaald door zijn deelname aan de internationale gemeenschap, in het bijzonder de Europese Unie en de Verenigde Naties. Noodzakelijk geweld gebruikt Nederland in het kader van die deelname.
  2. Nederland is tegen het maken en het in het bezit hebben van massavernietigingswapens, waar ook ter wereld. Het doet het mogelijke om de vervaardiging van die wapens tegen te gaan en aan de aanwezigheid ervan een einde te maken.
  3. Vanuit zijn grondbeginsel van de erkenning van de inherente waardigheid van alle leden van de mensengemeenschap richt Nederland noodzakelijk geweld nooit op het doden van de vijand.
  4. Nederland wapent zich tegen terroristische aanslagen in binnen- en buitenland.
  5. Nederland waakt tegen bedreigingen van het onderuithalen van de democratie langs democratische weg.

20. Arbeid / Vrije tijd

  1. Nederlanders zijn er gezamenlijk verantwoordelijk voor dat in het land dagelijks alle noodzakelijke, veelsoortige arbeid wordt verricht.
  2. Nederland streeft ernaar dat iedere Nederlander met plezier kan werken en zich in het werk kan ontplooien.
  3. Nederland streeft ernaar dat moeilijk en tijdrovend werk op velerlei gebied zoveel mogelijk uit handen wordt genomen door machines en automaten.
  4. Nederland streeft ernaar dat er uit milieuoverwegingen en met het oog op het welzijn van het nageslacht, niet te veel wordt gewerkt.
  5. Nederland streeft naar volledige en rechtvaardig verdeelde werkgelegenheid waar het gaat om betaalde arbeid, gericht op het voorzien in het levensonderhoud.
  6. Bij betaalde arbeid, gericht op het voorzien in het levensonderhoud, heeft iedere volwassen Nederlander recht op arbeid, op vrije keuze van beroep, op gelijke behandeling van vrouwen en mannen, op een menswaardige benadering, op een rechtvaardige beloning, op bescherming tegen werkloosheid, op gratis arbeidsbemiddeling, op bescherming bij kennelijk onredelijk ontslag, op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden, op beperking van de maximumarbeidsduur, op regelmatige rusttijden, op periodieke vakantie met behoud van loon, op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van de werker en diens gezin, op voorziening in geval van werkloosheid, ziekte, invaliditeit, ouderdom of een ander gemis aan bestaansmiddelen, op bijzondere zorg en bijstand voor moeder en kind bij geboorte.
  7. In Nederland is er geen plaats voor slavernij en mensenhandel.
  8. In Nederland wordt het kind beschermd tegen werk dat gevaarlijk is, dat zijn opvoeding hindert, dat schadelijk is voor zijn gezondheid, zijn lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling.

21. Industrie / Handel

  1. Nederlanders zijn vrij om te ondernemen.
  2. Het ondernemen in Nederland vindt in de Europese c.q. mondiale context plaats.
  3. Ieder ondernemen in Nederland wordt getoetst op sociale, ethische en milieueffecten.
  4. Bij ieder ondernemen in Nederland worden de belangen van de consumenten behartigd.
  5. De handel in Nederland is vrij (vrije markt).
  6. De handel in Nederland vindt in de Europese c.q. mondiale context plaats.
  7. De handel in Nederland wordt getoetst op sociale, ethische en milieueffecten.

22. Monarchie

  1. De Nederlanden (Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba) vormen een koninkrijk.
  2. De volksvertegenwoordigingen van de Nederlanden benoemen de koning voor het leven.
  3. De koning van de Nederlanden is lid van het Huis van Oranje-Nassau.
  4. De koning van de Nederlanden staat voor de grondbeginselen, de grondrechten en de grondplichten van de Nederlanders.
  5. De koning van de Nederlanden staat boven de partijen.
  6. De koning van de Nederlanden representeert de natie in binnen- en buitenland.
  7. De koning van de Nederlanden maakt geen deel uit van de regeringen van Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba.

23. Immigratie / Emigratie

  1. Buitenlanders kunnen naar Nederland immigreren, indien zij de Nederlandse Grondwet beamen en hier in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
  2. Nederlanders zijn vrij om te emigreren naar het buitenland.
  3. Nederland staat te allen tijde open voor asielzoekers.

24. Europeanisering / Mondialisering

  1. Nederland is lid van de Europese Unie.
  2. Nederland is lid van de Verenigde naties.