Kunst/Cultuur – toelichting & bibliografische notitie
27 Oct 2010
Toelichting
• Nederland heeft een rijke geschiedenis van de beoefening van de kunsten op velerlei gebied. Deze traditie wordt voortgezet, waarbij vernieuwing, verdieping en verbreding zijn ingesloten. Aan de bestaansvoorwaarden van de scheppende kunstenaars wordt voldaan. Hun noodzakelijke vrijheid wordt gegarandeerd, gelet op ‘de kritische waarheidsfunctie’ van de kunst.
• Aan de typische, zich voortdurend ontwikkelende Nederlandse cultuur wordt door alle Nederlanders gewerkt. In het kader van de Europeanisering en verdere internationalisering van Nederland wordt door Nederland – in de lijn van zijn traditie – ruimte geboden aan mensen van andere culturen, die in Nederland verblijven of zich hier metterwoon vestigen.
Bibliografische notitie
• In artikel 22 van de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1983) staat de overheid voorwaarden schept voor culturele ontplooiing.
• In Een Nederlandse Ontwerp-Grondwet (2006) van Jan Willem Sap staat in artikel lid 32 lid 3 hetzelfde als in de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden.
• In ‘Proeve van een Grondwet’ (2008) van prof. mr. C.A.J.M.Kortmann staat niets expliciet over kunst en cultuur.
• In artikel 27 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) staat dat een ieder het recht heeft om vrijelijk deel te nemen aan het culturele leven van de gemeenschap, om te genieten van kunst, alsmede dat een ieder recht heeft op de bescherming van de geestelijke en materiële belangen, voortspruitende uit een letterkundig of artistiek werk, dat hij heeft voortgebracht.
• In het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (1966) staat in artikel 1 lid 1 dat alle volken uit hoofde van hun zelfbeschikkingsrecht vrijelijk hun culturele ontwikkeling nastreven. In artikel 15 staat, behalve wat in artikel 27 van de UVRM is bepaald, dat de deelnemende Staten maatregelen nemen die noodzakelijk zijn voor het behoud, de ontwikkeling en de verbreiding van de cultuur, dat de deelnemende Staten de vrijheid eerbiedigen die onontbeerlijk is voor het verrichten van scheppend werk en dat de deelnemende Staten de voordelen erkennen, die de stimulering en ontwikkeling van internationale contacten en van internationale samenwerking op cultureel gebied met zich brengen.
• Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989) stelt in de aanhef dat de Staten, die partij zijn bij dit verdrag, op passende wijze rekening houden met het belang van de tradities en culturele waarde die ieder volk hecht aan de bescherming en de harmonieuze ontwikkeling van het kind. In artikel 13 staat dat het kind vrij is om inlichtingen en denkbeelden te vergaren, te ontvangen en door te geven, onder meer in de vorm van kunst. In artikel 17 staat dat de deelnemende Staten een vijftal taken (a t/m e) hebben, namelijk: a. het aanmoedigen van de massamedia om informatie en materiaal te verspreiden die tot sociaal en cultureel nut zijn voor het kind; b. het aanmoedigen van internationale samenwerking bij de vervaardiging, uitwisseling en verspreiding van bedoelde informatie en bedoeld materiaal uit een verscheidenheid van culturele, nationale en internationale bronnen; c. het aanmoedigen van de vervaardiging en verspreiding van kinderboeken; d. het aanmoedigen van de massamedia om in het bijzonder rekening te houden met de behoeften op het gebied van taal van het kind dat tot een minderheid of tot de oorspronkelijke bevolking behoort; e. het aanmoedigen van de ontwikkeling van passende richtlijnen voor de bescherming van het kind tegen informatie en materiaal die schadelijk zijn voor zijn of haar welzijn. In artikel 29 lid 1 sub c staat dat het onderwijs van het kind dient gericht te zijn op het bijbrengen van eerbied voor onder meer de eigen culturele identiteit, taal en waarden van het kind, voor de nationale waarden van het land waar het kind woont, het land waar het is geboren en voor andere beschavingen dan de zijne of hare. In artikel 30 staat dat het kind, behorende tot een etnische of godsdienstige minderheid of een taalminderheid, het recht heeft om samen met groepsgenoten zijn of haar cultuur te beleven, zijn of haar godsdienst te belijden en ernaar te leven, van zijn of haar eigen taal te bedienen. In artikel 31 staat dat de deelnemende Staten het recht erkennen van het kind op vrije deelneming aan het culturele en artistieke leven, en dat de Staten het bieden van passende en voor iedereen gelijke kansen op onder meer culturele en artistieke bezigheden stimuleren.
Zend deze pagina door via e-mail